Wetenschappelijke betekenis |  | De ontdekking van het ziektebeeld van mononucleosis infectiosa (klierkoorts van Pfeiffer) wordt toegeschreven aan Filatov en Pfeiffer die ongeveer tegelijkertijd aan het eind van de negentiende eeuw een ziektebeeld beschreven bestaande uit malaise, koorts, hepatosplenomegalie, lymfadenopathie en buikpijn. Een belangrijke sprong vooruit werd gemaakt toen Paul en Bunnell in 1932 aantoonden, dat in het serum van patiënten die aan dit ziektebeeld leden hoge titers van agglutininen tegen rode bloedcellen van schapen aanwezig waren. Deze agglutinatiereactie wordt sindsdien als diagnostische test gebruikt (reactie van Paul–Bunnell). De definitieve relatie met het Epstein-Barr-virus (EBV) werd door Henle en Henle in 1968 gelegd.
Het Epstein-Barr virus (EBV) behoort tot de familie der Herpesviridae in de subfamilie van Gammaherpesvirinae. Zoals andere Herpesviridae bezit het EBV een envelop. Het EBV-genoom is een lineair, dubbelstrengig DNA dat o.a. codeert voor de nucleaire antigenen (EBNA), de ‘early’ antigenen (EA), de latente membraanproteïne (LMP) en de virale capside antigenen (VCA). EBV infecteert plaveisel-epitheelcellen van de farynx en B-lymfocyten. Na de primo-infectie blijft het virus latent aanwezig met regelmatige reactivaties.
EBV-infectie is geassocieerd met verschillende tumoren, zoals het Burkitt-lymfoom, het nasofarynxcarcinoom (NPC), een deel van de Hodgkin-lymfomen en lymfoproliferatieve aandoeningen bij immuungedeprimeerden.
Het EBV wordt overgedragen via speeksel en via direct contact. De ingangspoort is de orofarynx waar virusreplicatie plaatsvindt in de epitheelcellen. De meeste seropositieve individuen excreteren intermittent het virus in het speeksel, en men zal in een transversale evaluatie 10 à 20 % excretors vinden. De incubatie bedraagt 4 tot 7 weken.
Bij adolescenten en volwassenen verloopt 50 % van de primo-infecties symptomatisch met het typische beeld van MI : veralgemeende adenopathie, koorts, hyperplasie van het keelslijmvlies en tonsillen met membraneuze neerslag, splenomegalie, exantheem (dikwijls uitgelokt door ampicilline) en vermoeidheid. Bij kleine kinderen zijn symptomatische infecties uitzonderlijk. Omwille van de manier van overdracht en de piekleeftijd van symptomatische MI bij adolescenten en jonge volwassenen, wordt de ziekte ook wel ‘kissing disease’ genoemd.
Atypische beelden met slechts weinig symptomen komen voor. Soms kan de primo-infectie zich voordoen als een zuivere hepatitis.
Zeldzame ernstige complicaties zijn : miltruptuur, faryngale obstructie, pneumonie, Guillain-Barré syndroom, transversale myelitis en meningo-encefalitis, hemolytische en aplastische anemie, trombocytopenie, hypergammaglobulinemie, agranulocytose, hemofagocytose.
Als complicatie op lange termijn kan er chronische mononucleosis infectiosa optreden. Chronisch MI met persistentie van symptomen en van het serologisch profiel van MI is een zeldzaamheid. Occasioneel leidt het tot een lymfoproliferatief proces. |