Bijkomende info |  | Bij ENA identificatie worden antistoffen opgespoord tegen SSA/Ro 60kD, SSA/Ro 52kD, SSB, Sm, RNP, Sm/RNP, Jo-1, Scl-70, PM-Scl100, Ku, CENP-A/B, PCNA en Ribosoom P0, Nucleosomen, histonen, dsDNA, Mi-2, RNAP polymerase III, DFS70. De dot blot wordt enkel uitgevoerd wanneer de ENA screeningstest (CTD screen Plus op BioFlash) positief is.
Resultaten lager dan 6 arbitrary units zijn negatief. Zwak positieve resultaten (6 - 10 AU) worden als grenswaarde doorgegeven omdat lage titers van deze antistoffen ook in gezonde individuën kunnen voorkomen. |
Wetenschappelijke betekenis |  | Auto-immuunziekten worden veroorzaakt door stoornissen van het immuunsysteem via de cellulaire en/of humorale weg. Deze immuunreacties, die normaal gebeuren tegen invloeden van buitenaf, kunnen zich onder bepaalde omstandigheden richten tegen het lichaam zelf en daarbij verschillende ziekten veroorzaken.
Bindweefselziekten vertegenwoordigen een subgroep binnen de rheumatoïde inflammatoire ziekten. Bindweefselbeschadiging wordt veroorzaakt door de afzetting van circulerende immuuncomplexen in verscheidene organen. De volgende auto-immuunziekten behoren tot deze groep : systemische lupus erythematosus (SLE), mixed connective tissue disease (MCTD or Sharp’s syndrome), scleroderma, myositis en Sjögren’s syndrome (SS).
Met de BlueDiver dot ANA IgG worden de volgende antistoffen tegen extraheerbare nucleaire antigenen (ENA) geïdentificeerd die relevant zijn voor de diagnose van rheumatoïde auto-immuun aandoeningen of ziekten :
-anti-SS-A (Ro52 en Ro60) antistoffen
-anti-SS-B (La) antistoffen
-anti-Sm antistoffen
-anti-RNP antistoffen
-anti-Sm/RNP antistoffen
-anti-Centromeer A/B antistoffen
-anti-Scl-70 antistoffen
-anti-Jo-1 antistoffen
-anti-PM/Scl-100 antistoffen
-anti-Ku antistoffen
-anti-PCNA antistoffen
-anti-Ribosoom P0 antistoffen
-anti-nucleosoom antistoffen
-anti-histoon antistoffen
-anti-dsDNA antistoffen
-anti-DFS70 antistoffen
-anti-Mi-2
-anti-RNA polymerase III
De meeste ENA’s behoren tot de grote groep der kleine ribonucleoproteïnen (RNP’s). RNP’s komen voor in de kern en in het cytoplasma. Ze vertonen zeer grote verschillen in grootte en functie. De auto-antistoffen zijn evenwel tegen één of meerdere subgroepen van deze RNP’s gericht. Daarnaast zijn er een aantal enzymen die als antigen fungeren.
De verschillende aangetoonde antigenen hebben een voorlopige naam gekregen. Intussen is van velen onder hen de biochemische samenstelling gekend.
RNP (nRNP, U1-RNP)
Van één antigen wist men reeds bij de eerste beschrijving dat het RNP betrof. Bijgevolg kreeg dit antigen meteen deze benaming. Dit RNP wordt nu benoemd als nucleair RNP (nRNP). Het is opgebouwd uit één molecule uridinerijk RNA (U1 genoemd), verbonden met 3 unieke eiwitten, nl 68kD, A en C. De belangrijkste autoreactieve epitopen voor anti-nRNP antistoffen bevinden zich op de 68kD en A polypeptiden. nRNP is een essentiële component voor de processing (splicing) van pre-mRNA.
De aanwezigheid van antistoffen tegen nRNP werd gevonden bij patiënten met een brede waaier van systeemaandoeningen, zoals SLE, discoïde LE, RA en Sjögren syndroom. Nochtans, als er een hoge titer van nRNP antistoffen wordt gevonden en andere ANA specificiteiten afwezig zijn, dan is dit profiel sterk suggestief voor Mixed Connective Tissue Disease (MCTD).
In deze dot blot wordt gebruik gemaakt van U1-RNP en dus niet van gezuiverd RNP-Sm complex of gezuiverd RNP eiwit. U1-RNP is een mix van humaan recombinant RNP 68kD, RNP A en RNP C, tot expressie gebracht in de met baculovirus-geïnfecteerde insektencellijn Sf9. Door de duidelijke definitie van de gebruikte antigenen bekomt men een hogere specificiteit.
Smith (Sm)
Het Sm antigen is opgebouwd uit één uridine-rijke RNA molecule (U1, U2, U4-U6) verbonden met meerdere unieke eiwitten (B’/B, D, E, F, G). In deze dot blot wordt gebruik gemaakt van Sm eiwit opgezuiverd uit runder thymus. De dot bevat voornamelijk D proteïne. De E, F en G subeenheden kunnen gedetecteerd worden, de BB' eiwitten niet. Sm komt voor in de celkern. Ook het Sm antigen speelt een essentiële rol bij de processing (splicing, polyadenylatie) van pre-mRNA.
Antistoffen gericht tegen het Sm antigen worden gevonden in ongeveer 30 % van de patiënten met SLE. Deze antistoffen worden beschouwd als zeer specifiek, aangezien ze niet worden gedetecteerd in normale personen of bij patiënten met andere systeemaandoeningen. De titer van anti-Sm correleert niet met de ziekte-activiteit.
Sm/RNP
Antistoffen kunnen specifiek zijn voor RNP of Sm, of binden aan de dimeer Sm/RNP. Door de betere differentiatie tussen Sm en RNP in deze blot, kan er gemakkelijker een differentiële diagnose gemaakt worden tussen SLE (Sm positief) en MCTD (RNP positief). De dot bevat Sm-RNP partikels opgezuiverd uit runder thymus, voornamelijk de 68kD, A, BB', C en D eiwitten. Een significante hoeveel klein nucleair RNA is ook in de partikels aanwezig.
SSA/RO 60 kD
Het antigen SS-A/Ro werd in 2 laboratoria gelijktijdig ontdekt: in het ene labo werd het antigen gevonden in een patiënt wiens naam met Ro begon, in het andere labo werd het ontdekt in een patiënt met Sjögren syndroom (ss). Ook dit antigen bestaat uit een RNA-proteïne complex: een eiwit van 60 kD is gecomplexeerd met Y1-Y5 RNA’s. Het eiwit heeft een RNA-bindings domein en zorgt ervoor dat foutief gevouwen RNA gelabeld wordt voor afbraak. Het komt zowel in de kern als in het cytoplasma voor.
Er zijn verschillende klinische associaties tussen anti-SSA antistoffen en bepaalde rheumatoïde systeemziekten. Deze antistof wordt gevonden in 70 % van de patiënten met het syndroom van Sjögren en in 25 % van de patiënten met SLE. Men vindt de anti-SSA antistoffen vooral in SLE-patiënten met fotosensitiviteit, subacute cutane lupus, het lupus-like syndroom met congenitale monozygote C4 en C2 deficiëntie, of neonatale lupus (zich vaak manifesterend door congenitale hartblock). Er is een lagere prevalentie bij andere reumatische aandoeningen.
SSA/RO 52 kD
Autoantistoffen tegen SSA/Ro52 (Trim21) kunnen geassocieerd zijn aal verschillende pathologieën zoals oa Myositis, congenitaal hartblok, Cutane Lupus.
SSB/LA
Het SSB autoantigen is een 47kD polypeptide, dat tenminste tijdelijk, bindt met alle RNA polymerase III transcripten, waaronder 4.5S, 5S, en 7S ribosomaal RNA, precursoren van transfer RNA en RNA’s gecodeerd door adenovirus en Epstein-Barr virus. Deze dot bevat een recombinant humaan SSB antigen tot expressie gebracht in de met baculovirus-geïnfecteerde insektencellijn Sf9.
Antistoffen gericht tegen SSB worden teruggevonden in ongeveer 15 % van de patiënten met SLE. Ze worden in een hoger percentage (60 %) teruggevonden in het serum van patiënten met het syndroom van Sjögren. Behalve bij de overlappende aanwezigheid van het syndroom van Sjögren in patiënten met SLE, zijn er geen specifieke klinische tekens die geassocieerd zijn met de aanwezigheid van anti-SSB antistoffen.
Scl-70
Anti-Scl-70 antistoffen zijn gericht tegen het enzyme DNA topoisomerase 1 (EC 5.99.1.2.), dat betrokken is bij de supercoiling van DNA.
Deze antistoffen worden beschreven in ongeveer 20-60 % van de patiënten met sclerodermie. Men heeft ontdekt dat deze ANA specificiteit wordt gezien bij patiënten met een progressieve vorm van de ziekte. Daarnaast komt het voor bij ongeveer 10 % van de CREST patiënten.
In deze dotblot wordt gebruik gemaakt van recombinant humaan antigen uit een eukaryoot expressiesysteem (met baculovirus-geïnfecteerde insektencellijn Sf9).
Centromeer CENP-B (kinetochoor)
De antistoffen zijn hier gericht tegen de eiwitten 17, 80 en 140 kD van de kinetochoor.
Het wordt gevonden bij de CREST variant van sclerodermie (70-85%), minder frekwent bij het fenomeen van Raynaud en andere reumatische ziekten.
In deze test wordt gebruik gemaakt van humaan recombinant antigen uit een eukaryoot expressiesysteem (de met baculovirus-geïnfecteerde insektencellijn Sf9).
Jo-1
Het antigen waartegen anti-Jo 1 antistoffen gericht zijn, is het enzyme histidyl tRNA ligase (EC 6.1.1.21). Dit enzyme speelt een rol bij de eiwitsynthese (bevestiging van de aminozuren aan hun bijhorende tRNA molecules).
Het komt voor bij 25% van alle polymyositis patiënten en in het merendeel van diegenen die een combinatie van myositis, fibroserende alveolitis, Raynaud-syndroom, sicca syndroom en gewrichtsklachten vertonen.
In deze test wordt gebruik gemaakt van humaan recombinant antigen uit een eukaryoot expressiesysteem (met baculovirus-geïnfecteerde insektencellijn Sf9).
PM/Scl-100
Dit zijn auto-antistoffen tegen het polymyositis/scleroderma antigen in het exosoom. Het exosoom is een multi-proteïne complex dat RNA afbreekt. Het bevindt zich in het cytosol en in de kern: voornamelijk in de nucleoli. Patiënten met deze antistoffen hebben het overlap-syndroom scleromyositis: ze vertonen symptomen van zowel systemische sclerodermie als van polymyositis of dermatomyositis. In deze test wordt gebruik gemaakt van humaan recombinant antigen uit een eukaryoot expressiesysteem (met baculovirus-geïnfecteerde insektencellijn Sf9).
Ku
Antistoffen gericht tegen Ku, de regulerende subunit van het DNA-afhankelijk proteïne kinase, komen voor in een breed spectrum van autoimmuun ziekten. Ze gaan vaak gepaard met symptomen als gewrichtspijn, syndroom van Raynaud en myopathie. In deze test wordt gebruik gemaakt van humaan recombinant antigen uit een eukaryoot expressiesysteem (de met baculovirus-geïnfecteerde insektencellijn Sf9).
PCNA
Proliferating cell nuclear antigen (PCNA) is een kerneiwit met een moleculair gewicht van 33 kDa dat een rol speelt in DNA replicatie als een hulpeiwit van het enzym DNA polymerase. Een klein percentage SLE patiënten vertoont auto-antistoffen tegen PCNA, met een hogere prevalentie bij patiënten met CNS of nier aantasting. In deze test wordt gebruik gemaakt van humaan recombinant antigen uit een eukaryoot expressiesysteem (de baculovirus-geïnfecteerde insektencellijn Sf9).
Ribosoom P0
Antistoffen tegen ribosomaal P antigen binden aan drie gefosforyleerde eiwitten P0, P1 and P2 in de grote ribosomale subunit. In deze blot worden de antistoffen tegen P0 opgespoord. De dot bevat humaan recombinant antigen uit een eukaryoot expressiesysteem (de baculovirus-geïnfecteerde insektencellijn Sf9). Anti-ribosoom P antistoffen zijn zeer specifiek voor SLE, komen zelden voor bij andere bindweefsel ziekten. Vaak komen antistoffen tegen ribosoom P samen voor met anti-Sm en/of anti-DNA antistoffen in dezelfde patiënt, waarschijnlijk mede door kruisreactiviteit van de antistoffen tegen de verschillende antigenen.
Nucleosoom
Nucleosoom antistoffen zijn belangrijke merkers bij SLE. Deze auto-antistoffen hebben een belangrijke predictieve waarde vermits ze voorkomen in een stadium van de ziekte voordat anti-dsDNA antistoffen verschijnen.
Ze zijn eveneens merkers voor Lupus nefritis vermits anti-Nucleosoom complexen neerslaan ter hoogte van de glomerulaire basale membraan.
Histonen
Deze eiwitten (H1,H2A, H2B, H3 en H4) zijn gebonden aan dsDNA. Deze complexen worden nucleosomen genoemd.
Hoewel anti-histone antistoffen over het algemeen voorkomen bij patiënten met anti-dsDNA antistoffen, zijn deze autoantistoffen niet specifiek voor SLE maar kunnen ze ook voorkomen bij anderen autoimmuunziekten. Aanwezigheid van anti-histone anatistoffen in afwezigheid van andere SLE specifieke antistoffen zijn karakteristiek voor een Drug induced Lupus.
RNA polymerase III
RNA polymerase III antistoffen worden gedetecteerd in patiënten met diffuse SSc en zijn geassocieerd met progressieve huid aantasting en een verhoogd risico op een nier crisis. Deze patiënten kunnen ook een verhoogd risico hebben op de hiermee gepaard gaande kanker.
DFS70
recente studies suggereren dat, indien aanwezig als enige ANA, anti-dense fine speckled (DFS70) antistoffen (Ab) SARD kunnen uitsluiten. Gezien bij 20% van de gezonde populatie een positief ANA IIF resultaat voorkomt, kan de DFS70 identificatie aldus een verklaring voor de vaak hoge ANA IIF titers, kan deze patiënt en arts geruststellen en een verkeerde diagnosestelling en onnodige behandelingen vermijden.
Deze antistoffen vertonen een karakteristiek beeld bij IIF op HEp-2 cellen: dens gespikkelde interfase kern, met karakteristieke heterogeniteit in de grootte, helderheid en verdeling van de spikkels; de metafase plaat vertoont een sterk gespikkeld patroon.
De aanwezigheid van DFS70 IgG sluit het ontwikkelen van andere SARD gerelateerde antistoffen niet volledig uit. Bij wijzigingen in het klinische klachtenpatroon van de patiënt is het essentieel om het ANA onderzoek te herhalen.
Mi-2
Mi-2 antistoffen worden quasi uitsluitend gedetecteerd bij patiënten met Dermatomyositis (DM). In vergelijking met Myositis patiënten met anti-aminoacyl-tRNA synthetase antistoffen (oa jo-1, PL-7,...) is het klinsch verloop bij patiënten met Mi-2 antistoffen milder, is er een betere respons op glucocorticoïden en hebben deze patiënten een betere prognose.
Frequentie (%) van specifieke antistoffen in autoimmuun rheumatoïde ziekten:
SLE native DNA As 40-90
histone As 70
Sm As 30
RNP As 32
SS-A/Ro As 35
SS-B/La As 10-40
Drug-induced lupus Histone As 95
Subacute cutane lupus SS-A/Ro As 65
MCTD RNP As 95
Sjögren syndroom SS-A/Ro As 60
SS-B/La As 40-80
Scleroderma Scl-70 As 70
PM-Scl As 3
CREST syndroom Centromeer As 70-80
Myositis Jo-1 As 25-30
PM-Scl As 8 |